Blijf op de hoogte

Nieuwsbrief // januari 22

19 januari 2022

Beste wensen!

Wij wensen al onze lezers een gezond en gelukkig 2022. Ook in het nieuwe jaar zullen onze nieuwsbrieven u een eigenzinnige selectie van HR-nieuws brengen.

1 Spitsuur HR – 15 maart 2022 – 07.45u – 4Wings (Westerlo)

Noteer alvast de datum in uw splinternieuwe agenda van 2022. Het volledige programma verneemt u zeer binnenkort. Een van de thema’s die aan bod zullen komen, zal zijn ‘het werken met onderaannemers’ in tijden van een krappe arbeidsmarkt. We herinneren ons allemaal de perikelen van PostNl.

2 Rechtspraak – opgelet met het ontslag van oudere werknemers

Arbeidshof Antwerpen, afdeling Hasselt 17 december 2021, niet uitgegeven

De onterechte toepassing van de verkorte opzegtermijn in geval van pensionering (artikel 37/6 Arbeids-overeenkomstenwet) kan aanleiding geven tot een schadevergoeding wegens leeftijdsdiscriminatie gelijk aan 6 maanden loon.

Een werkgever (hierna ‘de nv’) zegde de arbeidsovereenkomst met werknemer V. op met een opzegtermijn van 26 weken. Hij deed hiervoor beroep op artikel 37/6 Arbeidsovereenkomstenwet. Dat artikel voorziet een verkorte opzegtermijn van maximaal 26 weken indien het ontslag gegeven wordt om aan de arbeidsovereenkomst een einde te maken “vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de werknemer de wettelijke pensioenleeftijd bereikt.” De zogezegde pensionering werd uitdrukkelijk als reden vermeld in de opzegbrief.

V. was op het moment van de opzegging van de arbeidsovereenkomst slechts 62 jaar oud. De werkgever maakte dus ten onrechte toepassing van de verkorte opzegtermijn. De bijzondere termijn bij opzegging tegen de pensioenleeftijd geldt enkel wanneer die opzeg wordt gegeven tegen het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd van 65 jaar. Dat was hier duidelijk niet het geval.

Een tweetal maanden later verbrak de werkgever de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang. Voor de begroting van de opzegvergoeding voor de nog resterende termijn ging de werkgever opnieuw uit van een termijn van 26 weken. Als reden vermeldde de nv opnieuw, zij het deze keer op de C4: “opzeg ikv pensioen”.

De werknemer eiste daarop een aanvullende opzegvergoeding berekend op de normale opzegtermijn en een schadevergoeding wegens leeftijdsdiscriminatie. Nadat de werknemer zijn vordering had ingediend bij de rechtbank betaalde de werkgever alsnog de opzegvergoeding. Hij erkende ten onrechte toepassing te hebben gemaakt van artikel 37/6 Arbeidsovereenkomstenwet.

De werkgever betwistte evenwel dat V. omwille van zijn leeftijd ontslagen werd en riep hiervoor allerhande redenen in. In de eerste plaats argumenteerde hij dat hij “louter gebruik (had) gemaakt van een wettelijk voorziene mogelijkheid”, daarbij verwijzend naar artikel 37/6 Arbeidsovereenkomstenwet en artikel 11 Antidiscriminatiewet (dat bepaalt dat een direct of indirect onderscheid op grond van één van de beschermde criteria geen verboden discriminatie inhoudt “wanneer dit onderscheid wordt opgelegd door of krachtens een wet.”). Daarnaast hield hij voor dat V. ontslagen werd omwille van zijn houding en gedrag. Er zou sprake zijn geweest van problemen gedurende een ruime tijd, regelmatige conflicten en een gespannen sfeer.

Het arbeidshof Antwerpen, afdeling Hasselt oordeelde – in lijn met de arbeidsrechtbank – dat er voldoende elementen voorhanden waren die een discriminatie op grond van leeftijd deden vermoeden. Uit een aantal stukken bleek onmiskenbaar dat de leeftijd van V. tot de ontslagbeslissing had geleid. Het hof verwees daarvoor naar de opzegbrief en het C4-document. Die vermeldingen lieten, aldus het hof, weinig aan de verbeelding over en waren feiten “die erop lijken te wijzen dat de ongunstige behandeling (het ontslag) is ingegeven door ongeoorloofde motieven”.

Om die reden en gelet op artikel 28 Antidiscriminatiewet verschoof de bewijslast. De werkgever moest als verweerder bewijzen dat er geen discriminatie is geweest. V. had immers “feiten aangevoerd die het bestaan van een discriminatie op grond van één van de beschermde criteria kunnen doen vermoeden”.

Vervolgens kwam het arbeidshof – net als de arbeidsrechtbank – tot het oordeel dat de werkgever niet bewijst dat er geen discriminatie is geweest.

Een vergissing, namelijk de verkeerde toepassing van de verkorte opzegtermijn, bood geen verantwoording. De werkgever kon zich niet op artikel 11 Antidiscriminatiewet beroepen, omdat de wettelijke pensioenleeftijd (nog) niet aan de orde was.

Het hof oordeelde tot slot dat de werkgever niet bewees dat de beweerde redenen (over het wangedrag) de ware ontslagredenen waren en dat het ontslag geen verband hield met de leeftijd van V. De werkgever leverde geen bewijs van de negatieve houding van V. In al die jaren was er nooit enige schriftelijke verwittiging geweest, hoewel hij al sedert 2010 in dienst was. Het enige bewijs, namelijk een e-mail van bijna één jaar vóór het ontslag waarin V. een klant “een zielig figuur” had genoemd, was ontoereikend. Getuigenverklaringen (van bijvoorbeeld leidinggevenden en collega’s) werden niet bijgebracht.

De werkgever bewees de redenen die zij aanvoerde niet, zodat die redenen ook geen legitiem doel vormden dat het ontslag niet discriminerend zou maken. Om die reden kent het hof een schadevergoeding wegens leeftijdsdiscriminatie toe gelijk aan 6 maanden loon.

Een gewaarschuwde werkgever is er twee waard. Ga niet onbesuisd om met de verkorte opzegtermijn (van maximaal 26 weken) omwille van pensionering. Die bijzondere termijn geldt niet in geval van vervroegde pensionering.

Roy Melis, advocaat
roy.melis@mploy.be

3 Rechtspraak – de overheid is aansprakelijk voor slechte informatie

Hof van beroep Antwerpen 30 november 2021, niet uitgegeven

Gebrekkige informatie op brochures of de website van een socialezekerheidsinstelling kan grote gevolgen hebben! Fedris betaalt het gelag van meer dan 130.000 euro, voor rekening van het Asbestfonds.

De situatie en de vordering

Wanneer een slachtoffer van een beroepsziekte overlijdt aan de gevolgen van die beroepsziekte, voorziet de Beroepsziektewet dat de partner onder bepaalde voorwaarden recht heeft op een levenslange rente gelijk aan 30 % van het basisloon. Daarnaast genieten asbestslachtoffers en hun rechthebbenden een specifieke schadeloosstelling (zie hoofdstuk VI van Titel IV van de Programmawet van 27 december 2006).

Het Asbestfonds staat in voor de vergoedingen van asbestslachtoffers en hun rechthebbenden. Dit fonds wordt beheerd door Fedris, het Federaal agentschap voor beroepsrisico’s, een openbare instelling van sociale zekerheid.

In deze zaak overleed W. aan de gevolgen van mesothelioom, ook asbestkanker genoemd. Hij kreeg eerst de erkenning van Fedris van het bestaan van de beroepsziekte. In 2016 ontving hij een vergoeding voor een ademhalingstoestel en kreeg hij twee brochures mee van Fedris: ‘Mijn rechten als beroepszieke’ en ‘Schadeloosstelling voor rechthebbenden (privésector)’.

Zowel de brochures als de website van Fedris vermelden dat de overlevende echtgeno(o)t(e) of wettelijk samenwonende tot aan zijn (haar) overlijden een jaarlijkse vergoeding ontvangt, gelijk aan 30% van het basisloon van de overleden getroffene. Op basis van die informatie besloten de heer W. en mevrouw V. om wettelijk te gaan samenwonen om zo elkaars rechten veilig te stellen. Het koppel woonde al meer dan 30 jaar samen.

Tegen eind 2017 overleed W. als gevolg van de beroepsziekte. Mevrouw V. vroeg bij Fedris de passende vergoedingen aan als achterblijvende wettelijk samenwonende partner. Fedris wees de aanvraag af omdat niet voldaan was aan de wettelijke vereisten. V. had immers destijds met W. geen notariële overeenkomst gesloten conform artikel 1478 BW, “die beide partijen tot wederzijdse bijstand verplicht en die, zelfs na een eventuele breuk, financiële gevolgen kan hebben” (zie art. 120, § 2, 1° Programmawet 27 december 2006).

Deze essentiële vereiste stond nooit te lezen in de informatiebrochures van Fedris, noch op de website. V. en W. woonden dus ‘enkel’ wettelijk samen en stapten niet naar de notaris voor het sluiten van dergelijke overeenkomst van wederzijdse bijstand.

De beslissing van de rechter

W. tekende beroep aan tegen de weigering; De procedure kreeg finaal haar beslag voor het hof van beroep te Antwerpen.

Het hof moest uitspraak doen over de buitencontractuele aansprakelijkheid van Fedris. En het hof windt er geen doekjes om. Het stelt dat Fedris in zijn brochures en website juridische terminologie gebruikt(e) die manifest strijdig is met de wettelijke terminologie die gehanteerd wordt in de toepasselijke wetgeving. Volgens het hof was Fedris maar al te goed op de hoogte van dit onderscheid, daar de grondwettelijk­heid van het onderscheid meermaals voor het Grondwettelijk Hof is behandeld (met Fedris als partij).

Het hof verwijst naar de bepalingen van het Handvest van de sociaal verzekerde, dat aan Fedris als socialezekerheidsinstelling een informatieverplichting oplegt, waarbij de instelling o.m. regelmatig geactualiseerde info moet opstellen en publiceren met een correcte beschrijving van de rechten en plichten van de sociaal verzekerden.

Het hof besluit: “Door enkel te vermelden dat ‘wettelijk samenwonenden’ aanspraak konden maken op bepaalde sociale uitkeringen, heeft Fedris niet gehandeld zoals elke normaal zorgvuldige overheidsinstantie belast met de toepassing van de sociale wetgeving inzake beroepsziekten en met het beheer van het Asbestfonds, zou gehandeld hebben. (…) Door het verstrekken van onjuiste informatie wordt de aandachtige lezer van de informatie misleid in diens beeldvorming van de in het domein van de beroepsziekten bestaande rechten.”

Het oorzakelijk verband tussen de fout en schade acht het hof ook bewezen. Indien W. en V. correct waren ingelicht over de inhoud van het begrip ‘wettelijk samenwonende’, dan had het koppel meer dan waarschijnlijk niet enkel een verklaring van samenwoonst, maar ook de door artikel 1478 BW vereiste notariële overeenkomst afgesloten.

Mevrouw W. begrootte haar schade op een totaal van 170.192,00 euro aan vergoedingen die ze had kunnen ontvangen indien ze correct was geïnformeerd.

Met toepassing van de leer rond het verlies van een kans besluit het hof dat de economische waarde van de verloren kans zeer groot is, namelijk 80 % van het verloren voordeel (136.154,00 euro).

Fedris is derhalve veroordeeld tot betaling aan mevrouw V. van een schadevergoeding van 136.154,00 euro, vermeerderd met de intresten en de kosten.

Sinds de uitspraak staat er op de brochure en op de website van Fedris expliciet vermeld dat wettelijke samenwonenden enkel recht hebben op een rente als er een samenlevingscontract in de zin van artikel 1478 BW werd afgesloten..

Michiel Verheyen, advocaat
michiel.verheyen@mploy.be

Wij maken gebruik van cookies of gelijkaardige technologieën (bv. pixels of sociale media plug-ins) om o.a. uw gebruikservaring op onze website zo optimaal mogelijk te maken. Daarnaast wensen wij analyserende en marketing cookies te gebruiken om uw websitebezoek persoonlijker te maken, gerichte advertenties naar u te verzenden en om ons meer inzicht te geven in uw gebruik van onze website.

Gaat u ermee akkoord dat we cookies gebruiken voor een optimale websitebeleving, opdat wij onze website kunnen verbeteren en om u te kunnen verrassen met advertenties? Bevestig dan met "OK".

Wenst u daarentegen specifieke voorkeuren in te stellen voor verschillende soorten cookies? Dat kan via onze cookie policy. Wenst u meer uitleg over ons gebruik van cookies of hoe u cookies kan verwijderen? Lees dan onze cookie policy.